Borstreconstructie

Een borstreconstructie kan op drie manieren gebeuren: met eigen weefsel, met een prothese of met een combinatie van vetinjecties en een kleine prothese.

Bepalende factoren

Wat de beste werkwijze is, hang af van de situatie van de patiënte. De keuze van de reconstructietechniek wordt bepaald door drie factoren:

  • werd de patiënte al dan niet bestraald?
  • hoe is het gesteld met de algemene gezondheidstoestand van de patiënte?
  • hoe verhoudt het beschikbare eigen weefsel zich tot de grootte van de te reconstrueren borst?

Elke methode heeft voor- en nadelen. Die worden steeds met de patiënte besproken, om samen tot de keuze van de beste reconstructietechniek te komen.

Onmiddellijk of later

We maken ook een onderscheid tussen een onmiddellijke en een laattijdige reconstructie.

Soms kan onmiddellijk na de borstamputatie een borstreconstructie worden uitgevoerd. Dit is in principe alleen mogelijk als er geen invasieve borstkanker aanwezig is. In de praktijk komen hiervoor alleen de volgende patiënten in aanmerking:

  • patiënten met een preventieve borstamputatie (bijvoorbeeld omwille van genetische afwijkingen)
  • patiënten die zich in het voorstadium van borstkanker bevinden (DCIS)

Onmiddellijke reconstructie

Bij een onmiddellijke borstreconstructie is het esthetisch resultaat mooier omdat er huidsparend kan geopereerd worden. Bij dit type borstamputatie wordt de borst als het ware uitgehold. De huidmantel die achterblijft, kan daarna onmiddellijk weer worden opgevuld met eigen weefsel of met prothesen.

Laattijdige reconstructie

Als er een invasieve borstkanker aanwezig is, wordt meestal afgewacht of er nog extra chemo- of bestralingstherapie nodig is. Na de beëindiging van een bestralingstherapie wordt nog zes tot twaalf maanden gewacht alvorens een borstreconstructie aan te vatten.

Bij een laattijdige reconstructie is er al sinds enkele maanden of jaren sprake van een vlakke borst met een groot litteken over de borstkas. Een reconstructie vanuit deze situatie vergt een andere aanpak dan bij een onmiddellijke reconstructie.

Reconstructie met eigen weefsel

Meestal wordt gebruik gemaakt van het vet-huidweefsel van de buik, de zogenaamde DIEP-flap. Zo nodig kan ook gebruik gemaakt worden van weefsel uit de binnenzijde van de dij of van het achterwerk.

Bij een reconstructie die volledig met eigen weefsel wordt uitgevoerd, wordt een grote hoeveelheid weefsel verplaatst naar de borst. Dat kan alleen succesvol verlopen als de bloedcirculatie in het weefsel hersteld wordt.

Een groot deel van de ingreep bestaat dan ook uit het vrijmaken van de bloedvatvoorziening van het weefsel, om het vervolgens via microscopische technieken te verbinden met de bloedvaten tussen de ribben.

Reconstructie met een prothese

Bij laattijdige reconstructies met een prothese wordt steeds in twee fasen gewerkt. Eerst wordt een expanderprothese geplaatst om de huid stap voor stap op te rekken.

De prothese wordt stelselmatig opgevuld met water, via een ingebouwd ventiel. Als de huid voldoende is opgerokken, wordt via een tweede operatie de definitieve prothese geplaatst.

Reconstructie met vetinjecties en een kleine prothese

Bij deze techniek wordt eerst een expanderprothese geplaatst. Daarna wordt via enkele tussenoperaties, die om de drie maanden plaatsvinden, vet onder de huid geïnjecteerd.

Het vet wordt eerst via liposuctie elders in het lichaam verzameld. Daarna wordt het gezuiverd en weer ingespoten onder de huid. Deze techniek geeft een esthetisch mooier resultaat met een zachter aanvoelende borst.